Psychosociale hulpverlening in de agrarische sector (2)
door Johan Weerkamp
mei 2021
Inleiding
In het eerste artikel over psychosociale hulpverlening in de agrarische sector heb ik beschreven wat de dominatie en onomkoombaarheid van het boerenbedrijf betekent voor degenen die er bij betrokken zijn. ( Weerkamp, 2021) Ik heb proberen te schetsen dat het voor hulpverleners belangrijk is om inzicht te hebben in de bijzondere karakteristieken van het behoren tot een agrarische familie en het opgroeien in een boerengezin. Daarvoor heb ik het concept The Agrarian Imperative (Rosmann, The Agrarian Imperative, 2010) belicht en ben ik ingegaan op de duale werkelijkheid van een boer: met een been in de overlevingscultuur en met het andere in de vooruitgangscultuur. De boer heeft uit overlevering en eigen ervaring weet van de eeuwige circulariteit van geboorte, groei en dood. Sinds de Verlichting en de Industriële Revolutie wordt hij in de vooruitgangideologie gestuwd naar groei en wat vooruitgang is gaan heten. (Berger, 1980) Met het concept The Agrarian Imperative wordt beschreven hoe sinds de neolithische revolutie het behoud van bedrijf en grond de levensovertuiging en het gedrag beïnvloed wordt en hoe daarmee zelfzorg veronachtzaamd en economische wetten getart worden. Het verdedigen van de plaats, de grond en alles wat daarbij hoort, waar de agrarische bedrijfsvoering plaatsvindt is genetisch ingeprent en versterkt door psychologische en culturele factoren. Inzicht in deze duiding van het bijzondere karakter van het boerenbestaan is nodig voor hulpverleners om signalen van boeren die psychisch vastlopen goed te kunnen verstaan en onder meer het gevarieerde karakter van de ontwikkeling van hechting te kunnen begrijpen. Vooral is het belangrijk om de relatieve verwaarlozing van zorg voor zichzelf en de afwijzende houding t.o.v. hulpverlening van boeren te onderkennen en te zoeken naar gepaste hulpverlening in de agrarische sector.
Else-Marie van den Eerenbeemt schreef in het voorwoord van het boek dat ik samen met Truke Zeinstra schreef: …”Aan een agrarisch bedrijf ontkom je niet. Je kunt je niet onttrekken aan het feit dat je op een boerderij opgroeit en dat je familieleven zich daar afspeelt. Je bent er vaak sterker van geworden of je hebt er onder geleden. .. .. De gang van zaken in een agrarisch familiebedrijf is meer dan in welk bedrijf ook, dwingend aanwezig… Dat gaat in je bloed en in je genen zitten. ‘Eerst de koeien, dan de kinderen’, is een veel gehoorde uitspraak in agrarische gezinnen” . (Eerenbeemt, 2014)
In dit artikel ga ik in op de betekenis van de dominantie en de onontkoombaarheid van (het werk op) het agrarische familiebedrijf voor hechtingsrelaties, het veilige opgroeien, de exploratiemogelijkheden en de ontwikkeling van mentaliserend vermogen.
De hypothese die ik formuleer is dat het agrarisch familiebedrijf in z’n geheel een entiteit is waaraan een kind zich veilig kan hechten en waaraan het voldoende exploratiemogelijkheden ontleend.
Leren mentaliseren echter, leren in contact te zijn met de eigen binnenwereld, is in een boerengezin een kwaliteit die minder ontwikkeld wordt. Opgroeien op een agrarische familiebedrijf biedt de gelegenheid tot het ontwikkelen van zelfstandigheid, onafhankelijkheid, doorzettingsvermogen en initiatiefrijkheid. Dat brengt de dominante aanwezigheid van het boerenbestaan met zich mee. De paradox is dat diezelfde dominante aanwezigheid verhinderend is voor zelfzorg, het kunnen accepteren van hulp en van het afhankelijk zijn; boeren doen graag alles zelf en lossen hun problemen zelf op.
Hechting
Hechting is een niet te onderschatten aspect van de ontwikkeling van mensenkinderen. De aanwezigheid van zorgende ouders en andere betekenisvolle volwassenen die voldoende sensitief responsief zijn én het exploratiegedrag van het kind bevorderen kan zorgen voor een evenwichtige groei en leiden tot volwassenen die de uitdagingen van het leven aankunnen. Ouders zijn niet altijd vanzelfsprekend warm, responsief, aanwezig en stimulerend. Die verschillen leiden tot uiteenlopende hechtingsstijlen met effecten in het latere leven.
Een mensenkind wordt tamelijk hulpeloos geboren en het is een levensnoodzaak dat het moet kunnen rekenen op onvoorwaardelijke noodzakelijk zorg, bescherming en aandacht van ouders en andere betekenisvolle volwassenen.
Wordt er niet voorzien in de noodzakelijke veiligheid dan zal het moeilijker zijn om een voldoende mate van zelfredzaamheid te ontwikkelen, wordt het aangaan en het continueren van betekenisvolle relaties bemoeilijkt en kan een basaal gevoel van veiligheid en zelfvertrouwen geschaad zijn. In de therapiepraktijk wordt dat zichtbaar door de verhalen over gecompliceerde relaties tussen partners, zowel in liefdesrelatie als met samenwerkingspartners, tussen ouders en kinderen of met andere familieleden en ook in het staande blijven als ondernemer in een wereld met grote uitdagingen. En om tegenslagen en verlies te kunnen verdragen. In een agrarisch familiebedrijf komt het daar nogal op aan. Marieke Lucas Rijneveld schrijft in Mijn lieve gunsteling ( (Rijneveld M. L., 2020) “ ….”en je zei dat erkenning het wiegelied van een kind was en zonder die melodie zou het eeuwig blijven dwalen op zoek naar de juiste, bevestigende blik”…
In de inleiding van dit artikel is verwezen naar de uitspraak dat in een boerengezin geldt ‘eerst de koeien dan de kinderen’. Ouders moeten tegelijkertijd de zorg en de aandacht opbrengen voor vee en gewas én voor de kinderen, voor de continuïteit van het bedrijf én voor de ontwikkelingsmogelijkheden van hun opgroeiend kroost. Ook is “achter gaat voor” een gangbare uitdrukking in de agrarische sector.
Ik maak in dit artikel geen onderscheid tussen mannen en vrouwen of hoe meisjes anders worden opgevoed dan jongens. Dat verschil is zeer wel mogelijk net als verschil naar godsdienstige achtergrond, opleiding, regio, bedrijfstype en -omvang. Ook de verschillen tussen generaties worden niet uitgewerkt. Het is heel goed voorstelbaar dat Millennials proberen meer expliciet aandacht te besteden aan hun kinderen en hun emotionele binnenwereld dan voorgaande generaties.
Hechtingstheorie – ervaren veiligheid en mentaliserend vermogen
Bolwby (Wallin, 2010) benadrukt de fundamenteel biologische noodzaak van de veiligheid die een kind moet voelen en het vertrouwen dat het moet hebben dat het in al z’n afhankelijkheid nooit alleen wordt gelaten. In de ‘strange situations’-experimenten van Ainsworth was de reactie op het (tijdelijk) verlaten van het kind door de verzorgende ouder het onderwerp. In het gedrag van kinderen dat werd geobserveerd werd ‘exploratie’, het actief en gericht bezig zijn met de omgeving en voorhanden (spel)materiaal in kaart gebracht. Hoe reageert het kind op het vertrek van de ouder, gaat het gewoon door met spelen, stopt het er tijdelijk mee en hoe wordt het spel hervat. Ainsworth bracht het specifieke geobserveerde gedrag onder in vier categorieën: veilig gehecht, vermijdend gehecht, ambivalent gehecht. Mary Main, ontwikkelde later nog de categorie gedesoriënteerd gehecht. Gedesoriënteerde gehechtheid in de eerste levensfase zou ernstige implicaties kunnen hebben als risicofactor voor psychische stoornissen. De hechtingsstijl draagt bij aan de al dan niet evenwichtige ontwikkeling tot een volwassen persoon, hoe hij relaties vormt en onderhoudt en de veerkracht die hij heeft om met tegenslag om te gaan, het zelfbeeld en zelfvertrouwen. (Nieuwenhuizen, 2015) De categorisering vormt de basis voor instructies, protocollen en interventies waarmee in de jeugdzorg wordt gewerkt. (de Wolff & Wildeman, 2020 ) Deze protocollen ademen, op kleine terloopse nuanceringen na, de normaliteit van het moderne kerngezin waarin de moeder de belangrijkste hechtingsfiguur is. Hieronder wordt ingegaan op de kritiek op de suggestie dat de hechtingstheorie universeel zou zijn, zoals die is geformuleerd door Heidi Keller. (Keller, 2018)
Mentaliseren
Een tweede belangrijk aspect van hechting werd beschreven en onderzocht door Peter Fonagy die in de jaren 90 van de vorige eeuw onder de indruk en invloed van John Bolwby kwam. Hij hield zich bezig met ‘the theory of mind’ en de ontwikkeling van het mentaliserend en reflectief vermogen van kinderen. Hij zag een grote betekenis van veilige hechting waarbij de betekenisvolle zorgende volwassene de ontwikkeling van het mentaliserende vermogen van het kind ondersteunt door de door het kind ervaren affecten te helpen reguleren. Voorwaarde is dat de ouder dat voor zichzelf ook kan en de soms ontredderende ervaringen van het kind kan ‘containen’. (Wallin, Fonagy en verder, 2010)
Wanneer we kunnen mentaliseren of reflecteren dan kunnen we erkennen dat onze binnenwereld losstaat van maar tegelijkertijd ook verbonden is met de externe wereld . Dat leidt tot een idee over onze autonomie of onze afhankelijkheid van anderen. We krijgen een beeld over de betekenis van het ‘zelf’. We raken meer of minder gedifferentiëerd van anderen. We kunnen reflecteren over hoe onze gedachten, gevoelens en denkbeelden invloed hebben op en beïnvloed worden door wat er in ons leven gebeurt of gebeurd is. (Wallin, Fonagy en verder, 2010) Dat kan ons helpen het leven aan te kunnen, met tegenslagen om te gaan en sterke sensaties te ervaren. Dat wordt ook procesmatig functioneren genoemd. Naar binnen kunnen kijken en in contact komen met onze gevoelens is daarvoor nodig. Dat kan ons worden voorgedaan in een veilige hechtingsrelatie. Wanneer emoties als verstorend worden ervaren (Keller, 2018) en geen ruimte krijgen binnen de context van het dominante boerenbedrijf, moet dat gemis later ingehaald worden wanneer de druk van het leven en de hindernissen bij het procesmatig functioneren gaan opspelen. Een kind dat niet heeft geleerd om ontredderende affecten te reguleren kan dat als volwassene met behulp van een empathische ander
Ervaren en reguleren van affecten begint met het eenvoudige plaatsen van gemoedstoestanden op de assen ‘activated – idle’ en pleasant – unpleasant’. ( Feldman Barrett 2020) Voel ik me geagiteerd of indifferent, prettig of onprettig. Een mens moet leren zich af te vragen wat gevoelens hem zeggen en welke gevolgen hij er aan kan geven.
Het boerenkind komt op de eerste én op de tweede plaats
Door de dominantie van het bedrijf kunnen ouders die er altijd zijn tegelijkertijd ook afwezig zijn. Cliënten kunnen dat heel helder beschrijven en die beschrijving gaat gepaard met uitdrukkingen van normaliteit; het was nu eenmaal zo, er werd niet veel gesproken, dat was normaal en in andere boerengezinnen was dat ook zo; “ik heb dat niet als bijzonder ervaren”. Deze uitingen komen verdacht vertrouwd over als uitingen van vermijdende gehechtheid. Deze ervaringen worden vaak ook met gepaste trots in het narratief opgenomen; op een boerderij leer je zelfstandig worden, verantwoordelijkheid nemen, voor anderen en voor je zelf zorgen. We zijn sterk en geven niet gauw op. Je moet er niet op rekenen dat vader en moeder tijd voor je hebben; je kan best jezelf vermaken en anders ga je maar naar je zusje.
Dat kan versterkt worden doordat kinderen al vroeg taken hebben binnen gezin en bedrijf wat hun gevoel van verantwoordelijkheid en ook hun beleving van het aankunnen van uitdagende taken kan versterken. De verwachtingen van ouders van de bijdrage aan het werk van kinderen op de boerderij en in het huishouden kunnen aanzienlijk zijn. Het gaat echter te ver om dat parentificatie “een groot onderliggend thema in de agrarische sector” te noemen zoals Wiggele Oosterhoff dat in zijn verslag over bedrijfopvolging doet. (Oosterhoff, 2020) Parentificatie is een ongezonde verwachting van ouders dat kinderen doen wat de ouders, als compensatie van hun eigen onvervulde behoeften, ten goede komt. (Boszormenyi-Nagy, 1994) Dat kan bij bedrijfsopvolging wel aan de orde zijn, maar bij meewerken op het bedrijf is daar geen sprake van. Kinderen op boerderijen worden wellicht wat meer vrij gelaten in hun verkenning van de wereld en krijgen daartoe voldoende prikkels. Stoere kinderen krijg je ervan; jongens die van aanpakken en meiden die van doorzetten weten, zoals illustratief wordt verwoord in verhalen van boerendochters. (Dijkstra & van Doorn, 2012)
Behalve ‘stoere kinderen’ levert het patroon ook kinderen op die geleerd hebben niet teveel om aandacht te vragen, zichzelf weg te cijferen en die zich ervan bewust zijn dat ze hun ouders niet teveel moeten “storen”. Die hebben nl. ook alle aandacht nodig voor het bedrijf. En als er ingrijpende, bedreigende gebeurtenissen plaatsvinden ( ziekte, dood, of dat nu onder het vee of in de familie is, brand, misoogsten, tegenvallers met weer of opbrengst, financiële lasten en andere soms extreme en soms vaak onvermijdelijke gebeurtenissen) dan doet dat een extra beroep op kinderen om zich stilletjes en onopvallend op te stellen en hun loyaliteit aan de ouders én aan het bedrijf, wat eigenlijk hetzelfde is, te manifesteren door inzet, inschikkelijkheid en soms teruggetrokkenheid. De noodzakelijke aandacht in de vorm van expliciete tijd voor het kind en aandachtige interactie komt wellicht wat meer in het gedrang. Dat zien we terug in verhalen van boerenkinderen, ook in de literatuur[1]. De boeken van Marieke Lucas Rijneveld zijn daarvoor exemplarisch. (Rijneveld M. , 2018) (Rijneveld M. L., 2020)
Emoties zijn verstorend
Sensitieve responsiviteit vraagt om expliciete onverdeelde aandacht en gaat niet goed samen met dwingende eisen van vee en gewas dat gewoon niet kan wachten. Je kunt de geboorte van een kalf, het voeren van de varkens of het binnenhalen van de oogst onder de dreiging van verslechterend weer niet uitstellen of overslaan. Dan wordt de behoefte van het kind “lastig” en moet de ouder zich daarvoor noodzakelijk afsluiten. Dat kan erg lijken op gezinnen waar een ernstig zorgbehoevend kind, bijvoorbeeld als gevolg van een fysieke of verstandelijke handicap, de voorrang moet hebben. Dat kan ook betrekking hebben op de zorg voor de in de nabijheid, onder het zelfde dak op het zelfde erf wonende grootouders. Daar kunnen kinderen zich in schikken als er compensatie is. Als al die behoeften te veel vragen van de ouders kan het kind zich schikken en terugtrekken. Vermijdende hechting ligt dan voor de hand. Ouders zijn bij voorbaat ontschuldigd, zeker als evident is dat er geen keuze is en het meest veeleisende altijd voor moet gaan. (Boszormenyi-Nagy, 1994) Het blijft wel een ervaren tekort waarover uitwisseling gewenst is. Het ervaren tekort kan gaan opspelen als het kind in de volwassenheid zelf onder druk komt te staan.
Keller verwijs in haar kritiek op de hechtingstheorie van Bolwby, Ainsworth en Fonagy naar gedragspatronen in families en gezinnen op het platteland in Afrika en Azië die in hun levensonderhoud voorzien door uitoefenen van landbouw. (Keller, 2018)
Natuurlijk zijn er aanzienlijke verschillen tussen de land- en tuinbouw in West-Europa, de VS en de agrarische gemeenschappen in Azië en Afrika. Maar het construct van the Agrarian Imperative leert ons dat er enkele dominante overeenkomsten zijn.
Keller schrijft “Attachment networks in farming villages communities are based on conventions and social obligations in which emotions are regarded as disturbing. Therefore children are socialized to expressive neutrality from early on”. (Keller, 2018)
Lang stilstaan bij emoties houdt je af van het noodzakelijke werk. Mijn neef Bram herinnert zich de dood van zijn moeder toen hij 12 jaar was. Zijn moeder was ernstig ziek geweest. Na de begrafenis kwam het gezin weer thuis op de boerderij. Vader, mijn oom, trok zijn zondagse pak uit en zijn werkkleren aan en ging de koeien melken. Er werd niet meer over gesproken. Emoties leken een luxe voor mensen die geen dwingende verplichting hadden om voor het land en de levende have te zorgen. Zelf herinner ik me zelfmoorden in de buurt en in de familie. Een oude buurman bij wie ik een wit voetje had verhing zich op de hooizolder. Er werd niet over gesproken; het werk ging door. Bang waren we niet; in het donker moesten we gewoon slapen. Bang gemaakt werden we wel . Voor de bullebak[2] in de diepe kolk. Dat was wel handig want dan bleef je erbij weg. En liefde voor je ouders was eerder een (Bijbels) gebod waar bij overtreding straf op stond dan een persoonlijke ervaring. Tegelijkertijd ervoer ik de warmte, de koestering en de vanzelfsprekende acceptatie van vader, moeder en anderen in mijn omgeving.
Moreel oordeel
We zien een verschuiving van de patronen, normen en waarden van de voorheen dominante grootfamilie naar het moderne kerngezin. Het aspect van de privacy van het kerngezin is ook met de vooruitgangscultuur de moderne landbouw binnengeslopen. Dat brengt ook verwarring met zich mee vanwege de normativiteit van het kerngezin in de wetenschappelijke en populaire opvoedkundige literatuur. Zo was mijn moeder toen haar kinderen vrijwel de deur uit waren en de boerderij was overgenomen door mijn broer en schoonzus in de war over haar eigen rol en haar toereikendheid als moeder. Ze las de opvoedrubrieken in de Libelle of Margriet -daar had ze eerder nooit tijd voor gehad – en vroeg zich af of ze het wel goed gedaan had. Ze kon het niet over doen……. Ik vond het verdrietig voor haar: ze was een ‘good enough parent’ geweest en had gedaan wat in haar context passend en toereikend was. Tegen de achtergrond van die ervaring begrijp ik de zin “Since the claim of universality (van de hechtingstheorie) implies moral judgments about good and bad parenting, ethical questions need to be adressed” (Keller, 2018)
De boerderij als veilige basis
Tegelijkertijd is het bedrijf ook een domein van veiligheid, het biedt de vertrouwde plek van waaruit het kind de wereld om zich heen beziet en die hem exploratiemogelijkheden, zelfvertrouwen, initiatief en verantwoordelijkheid geeft. In de is de veilige basis geborgd door vooral de zorgende ouders of eventueel andere betekenisvolle volwassenen. In de kanttekeningen die Heidi Keller (Keller, 2018) plaats bij de eenzijdig westerse gerichtheid van de hechtingstheorie, (‘the WEIRDest theory in the world’ – Western -Educated-Industrial-Rich-Democratic) is er veel meer plaats voor de gemeenschap, grootouders, oudere broers en zusters en andere betekenisvolle personen en entiteiten in de omgeving van het zich ontwikkelende kind. Zo’n veiligheid en koestering biedende entiteit zou ook het bedrijf kunnen zijn en dan wel het bedrijf opgevat als het samenvallen van personen, familie, werk, locatie, omgeving, de eisen van de natuur en de behoeften van alle leven, plant, dier, bodem en mens. Het agrarische familiebedrijf in al z’n facetten met inbegrip van de vorige generaties; het agrarisch familiebedrijf in brede zin.
De koesterende veiligheid herinner ik me zelf als een continuum waarin het onderscheid mens-dier nauwelijks een rol speelde. Kinderen worden in boerengezinnen vanaf de geboorte gekoesterd als een pasgeboren kalf of big. Toen mijn 4 jaar jongere zusje was geboren stond ik gefascineerd toe te kijken hoe mijn moeder liggend op bed mijn zusje de borst gaf. Ze zag mijn verwondering en zei “net un puggesken hè” ?[3] Dat sloot wel aan bij mijn beleving wanneer ik samen met mijn tevreden toekijkende vader over het hok geleund stond waarin een toom biggen zich driftig laafde aan het uier van een zeug.
Broers en zussen kunnen ‘betekenisvolle hechtingsfiguren’ zijn ook als ze nog niet ‘volwasssen’ zijn. Ik heb zelf het opvoedende gedrag van mijn tien jaar oudere broer als heilzaam ervaren en mijn oudere zus was op bepaalde momenten sensitief responsiever dan mijn ouders, hoewel zij warme en liefhebbende ouders waren. Van verwaarlozing was geen sprake. Kinderen zijn eerste- én tweederangs.
Wij op onze grond van onze boerderij
De Amerikaanse onderzoekers Quinn en Halfacre benaderden de relatie van boeren met de grond waarop ze hun producten verbouwen vanuit de kernbegrippen van de klassieke hechtingstheorie. (Quinn, 2014) Boeren beschouwen hun grond als de bron van hun veiligheid en hechten zich daaraan. Budruk , Thomas en Tyrrell onderscheiden place dependency en place identity om de relatie tussen het boerengezin en de grond als bron van veiligheid te duiden. Beiden, dependency en identity zijn aan de orde. Zij deden hun onderzoek in India. En Geoff Kuene, een voormalig boer in Australië en nu sociaal onderzoeker, beschrijft hoe de grond waarvan hij afscheid moest nemen zijn identiteit heeft vorm gegeven. (Kuehne, 2012) De boerderij, de machines, hulpmiddelen, de dieren, de grond, de situering in de natuurlijke omgeving: objecten die als bron voor hechting functioneren.
In een LinkedIn bericht schrijft een boerenzoon, directielid bij een grote agro-industrie, over de bedrijfsbeëindiging van zijn ouders. “ When my parents started the farm, it was to create a company which could support their family. Their dream was to make sure that the farm was taking care of their children and grandchildren as they are the love of their lives! Their children grew up there, learned to walk, cycle and learned how to work hard, to create something for yourself and respect others and nature while you do it. It brought them many challenges, in business & personal.” (Dortmans, 2021)
Illustratief in dit verband is de zinsnede “ ……to make sure that the farm was taking care of their children and grandchildren …” Er staat niet dat de ouders zorg droegen voor de kinderen en kleinkinderen.
Liefdevolle verwaarlozing
Zorgende, responsieve ouders zijn niet altijd voorhanden ook al zijn ze dagdagelijks in je nabijheid. Deze paradox maakt deel uit van het opgroeien van veel kinderen. Vroeger en nu. De gemeenschap en anderen dan de ouders nemen de opvoedende taak, inclusief het responsieve aspect ervan , wellicht niet altijd optimaal sensitief, over. En de omgeving zelf, de gemeenschap, biedt de veiligheid. Zoals Roxane van Iperen dat beeldend beschrijft over de Jodenbuurt in Amsterdam: “Terwijl Joseph en Fietje de klok rond werkten om telkens het einde van de maand te kunnen halen, voedt de Jodenhoek de kinderen op. …….. Iedereen in buurt kent elkaar, broers helpen mee de kost verdienen, zussen helpen mee de kinderen opvoeden ….. . Zo speelt de vroege jeugd van de drie kinderen Brilleslijper zich binnen de onbemiddelde, maar beschermde omgeving van de Amsterdamse Jodenhoek af, in een gezin vol liefde en muziek. ………. De zusjes zijn onafscheidelijk en genieten van de vrijheid die de liefdevolle verwaarlozing van hun ouders hen biedt.” (van Iperen, 2018)
Patrick Joyce (Joyce, 2024) zegt in Boerencultuur “Het kind groeit op zodra het ´zich kan voortbewegen´ zoals men zegt, laat de moeder het aan haar directe aandacht ontsnappen. Alleen baby´s worden gekoesterd en van alle kanten met zorg omringd. Als de baby ´in zijn verstand komt´ zijn het de oudere kinderen die voor hem/haar gaan zorgen en kan zelfs een drie- of vierjarige de ouderrrol overnemen. De banden die zo met broertjes en zusjes worden gesmeed kunnen levenslang sterk blijven. Het gevoel van geborgenheid van het kind is niet zozeer gebonden aan één persoon maar aan de saamhorigheid en de stabiliteit van de gezinseenheid, wat telt is het ´wij´. Hij of zij is verantwoordelijk voor het gezin en het gezin is verantwoordelijk voor hem of haar.”
Ook in literaire en historische werken waarin het opgroeien op een boerderij verbeeld wordt, komt de omgeving en specifiek de boerderij met al zijn aspecten van familie, gezin en bedrijf naar voren als een bron van veiligheid, van geborgenheid. (Hansen, 2019) (Kool, 2006) Ze vormen mede de basis voor het bestaan, ook al ga je er weg. Als je altijd terug kan komen blijft die basis bestaan. In mijn praktijk als mediator manifesteerden spanningen en verwijdering tussen broers en zusters uit boerengezinnen zich vaak als uiting van deze vraag: kan ik er ook zijn als nazaat van deze boerenfamilie, over de generaties heen. Ook al is het eigendom formeel naar één kind gegaan, is het ook nog een beetje van mij? Kan ik er beleven hoe ik ben opgegroeid en mijn geborgenheid herbeleven?
Familie blijft familie
“Aan familie ontsnap je niet. Familie blijft altijd familie. Zeker een boerenfamilie”, schrijft Chris de Stoop. (de Stoop, 2015) De Vlaamse schrijver laat feilloos zien wat het betekent op te groeien op een agrarische familiebedrijf en hoe hij, in tegenstelling tot zijn broer, die als opvolger op het bedrijf is gebleven, zijn wereld groter kan maken door afstand te nemen van waar hij is geboren. Wat hem op verwijten van zijn broer komt te staan. Maar naarmate de tijd verstrijkt voelt zijn “afwezigheid steeds meer aan als desertie”. De broer pleegt zelfmoord; hij zag geen kans de plaats, de ‘hof’, te behouden tegen de druk van overheidscontrole, oprukkende havenontwikkeling en annexatie van zijn grond voor natuurontwikkeling, Als zijn broer er niet meer is neemt Chris de verantwoorde-lijkheid, eigenlijk is het onontkoombaar, om de hof te bewaren.
Cultureel antropoloog en Achterhoekse boerenzoon Gerrit Wildenbeest schrijft “Ik heb het ouderlijk huis en de bijbehorende landerijen altijd als een veilige haven gezien. Als ik van school kom fietsen, na een dag waarop ik ontsnapt ben aan het opzeggen van het psalmversje, is het zien van de harmonische boerderijcontouren een opluchting. …. Ik ben bijna op eigen grond, een veilig plekje ‘in de bocht van de rivier’, de Keizersbeek”. (Wildenbeest, 2020)
Hypothese
Op grond van de beschreven aspecten uit literatuur en uit ervaringen kom ik tot de volgende hypothese.
Veiligheid, zoals dat in de hechtingstheorie is bedoeld, betekent in een boerenfamilie meer dan aanwezige responsieve ouders. Meerdere betekenisvolle hechtingsfiguren in de familie én het agrarisch familiebedrijf zelf zijn een veilige bron van hechting die uitnodigt tot exploreren, verantwoordelijkheid en initiatief tonen, doorzettingsvermogen en veerkracht ontwikkelen. De ontwikkeling van het mentaliserend en reflectief vermogen en het ontwikkelen van een identiteit wordt wellicht beperkt, precies door dezelfde dominante, dwingende aanwezigheid het bedrijf. Vertrouwen op eigen kracht is daardoor groot; vertrouwen op mogelijk hulpbronnen en systemen gering. Regulering van affecten is een minder ontwikkelde kwaliteit. Dit verklaart het “altijd doorgaan” en een zekere mate van zelfverwaarlozing. Tot het niet meer gaat en dat gedrag destructief wordt. En juist dan wordt reflectief vermogen node gemist.
Voor de hulpverlener
Een boer redt zichzelf een heel lange tijd. Maar de mentale druk op boeren en tuinders is groot en de omgeving kan als bedreigend worden ervaren. Het verdienvermogen is problematisch, de spanning door de maatschappelijke eisen aan de bedrijfsvoering wordt als zwaar ervaren en elke week sluiten er in Nederland vijftien boerenbedrijven. Dan wordt mentaliserend vermogen en affectregulatie van groot belang. Als het helemaal niet meer gaat is hulp nodig waarbij empathie, containment en het alsnog ontwikkelen van gehechtheid en van mentaliserend vermogen de bouwstenen zijn. Persoonsgerichte, experientiële psychotherapie kan dan werkzaam zijn. Dat vraagt bij het zoeken naar contact met de eigen binnenwereld die uit zicht is geraakt een voorzichtige waarderende verkenning van de belevingen. Het is dan helpend dat de therapeut de bijzondere aard van het opgroeien in een boerenbedrijf en in een agrarische familie kent en de systeemdynamiek ervan in beeld heeft. Voor de hulpverlener betekent het dat het horen van en het uitnodigen tot een specifiek narratief en het vermijden van de veronderstelde algemeen geldigheid van de hechtingstheorie tot een essentieel instrumentarium behoort. Dat kan m.i. niet zonder specifieke kennis van het dominante agrarische patroon.
Vervolg
In een vervolgartikel ga ik in op de bijzondere dynamiek van de samenhang tussen het bedrijfssysteem en het familiesysteem en de belasting en verstoring van de familierelaties als gevolg van de verrekening die bij de bedrijfsovername heeft plaatsgevonden.
[1] Voorbeelden van plattelandsliteratuur vermeld ik op mijn website (https://www.johanweerkamp.nl/meer-2/ )
[2] Een soort monster dat je greep als je in het water viel
[3] Puggesken is het Achterhoeks dialect woord voor biggetje.
Referenties
113Zelfmoordpreventie. (2020). Factsheet suïcidaliteit onder agrariërs. Opgeroepen op 2021, van www.113.nl: https://www.113.nl/professionals-en-organisaties/onderzoek
Berger, P. (1980). Pig earth. New York: Pantheon Books.
Berger, P. (1994). De vrucht van hun arbeid. Amsterdam: de Bezige Bij.
Boszormenyi-Nagy, I. (1994). Tussen geven en nemen. Over contextuele therapie. Haarlem: de Toorts.
Budruk, M., Thomas, M., & Tyrrell, T. (2009). Urban green spaces : a study of place attachment and environmental attitudes in India. Society and Natural Resources, 824-839.
Cole, H. (2010). Is there an agrarian imperative. Agromedicine, 76-86.
de Stoop, C. (2015). Dit is mijn hof. Amsterdam: de Bezige Bij.
de Wolff, M., & Wildeman, I. (2020 ). Richtlijn problematische gehechtheid. herziene versie Richtlijn Problematische gehechtheid voor jeugdhulp en jeugdbeschernming. NVO, BPSW en NIP.
Dijkstra, S., & van Doorn, L. (2012). Van het erf af. De trek van boerendochters naar de stad en de honger naar landleven. de Graaff.
Dortmans, J. (2021, Januari). Today my parents have stopped operating the farm . LinkedIn.
Eerenbeemt, E. M. (2014). Woord vooraf. In J. Weerkamp, Wat de boer niet zegt (pp. 5-6). Deventer: Kluwer.
Feldman Barrett, L. (2018). How emotions are made. The secret life of the brain. London: Pan Books.
Feldman Barrett, L. (2020). Seven and a half lessons about the brain. London: Picador.
Hansen, D. (2019). Middaguur. Harpers Collins.
Harari, Y. (2019). Sapiens. Amsterdam: Thomas Rap.
Joyce, P. (2024). Boerencultuur. Hoe het platteland uit onze herinnering verdwijnt. Amsterdam: De Arbeiderspers.
Kaijer, M. (2020, oktober 18). Taboe rond derpressie agrariërs. Noordhollands Dagblad.
Kamjan, S., Gillis, R., Cakirlar, C., & Raemakers, D. (2020). Specialized cattle farming in the Neolithic Rhine-Meuse Delta. Plos One, 1-22.
Keller, H. (2018). Universality claim of attachment theory: children’s socioemotional development across cultures . Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America. Illinois: PNAS.
Kool, M. (2006). Een kleine wereld. AMBO.
Kuehne, G. (2012). My decision tot sell the family farm. Agriculture and Human Valuesq, 203-213.
Leeuwen, L. v. (2014). De Hanebalken – zelfmoord op het platteland. Amsterdam: Atlas Contact.
Nieuwenhuizen, E. (2015). Hechting en veerkracht: een systematische review. Universiteit Twente.
Oosterhoff, W. (2020, Oktober). Eern contextuele kijk op bedrijfsopvolging. Verbinding, pp. 8-9.
Putter, J. d. (Regisseur). (1993). Het is een schone dag geweest [Film].
Quinn, C. A. (2014). Place matters: an investigation of farmers’attachment tp their land. Human Ecology Review, 117-132.
Rijneveld, M. (2018). De avond is ongemak. Amsterdam: Atlas Contact.
Rijneveld, M. L. (2020). Mijn lieve gunsteling. Amsterdam: Atlas Contact.
Rosmann, M. (2010). The Agrarian Imperative. Journal of Agrimedicine, 71-75.
Rosmann, M. (2020). Why people farm: refinements tot the Agrarian Imperative theory. AGWeek.
Schaik, v. C., & Michel, K. (2016). Het oerboek van de mens. Balans.
van Iperen, R. (2018). ’t Hooge Nest. Amsterdam: Lebowski Publishers.
Wallin, D. (2010). De fundamenten van de gehechtheidstheorie. In D. Wallin, Gehechtheid in de psychotherapie (p. hoofdstuk 2). Amsterdam: Nieuwezijds BV.
Wallin, D. (2010). Fonagy en verder. In D. Wallin, Gehechtheid in de psychotherapie (p. Hoofdstuk 4). Nieuwezijds BV.
Weerkamp, J. (2019, december). Boeren gaan niet naar de psychiater. Opgeroepen op 2021, van LinkedIn: https://www.linkedin.com/pulse/boeren-gaan-niet-naar-de-psychiater-johan-weerkamp/
Weerkamp, J. (2021, maart). Psychosociale hulpverlening in de agrarische sector (1). Aan een agrarisch familiebedrijf ontkom je niet.
Weerkamp, J. Z. (2014). Wat de boer niet zegt – Communicatie in agrarische familiebedrijven. Deventer: Kluwer.
Wichers, A. (1965). De oude plattelandsbeschaving: een sociologische bewustwording van “overherigheid”. Van Gorcum.
Wildenbeest, G. (2020). Een schone erfenis is u geworden. IJzerlo: Fagus.