“ Aan een agrarisch familiebedrijf ontkom je niet “
door Johan Weerkamp
mei 2021
In 2014 verscheen het boek Wat de boer niet zegt (Weerkamp, 2014) dat ik samen met collega Truke Zeinstra schreef. We vroegen de bekende familietherapeut en publicist Else Marie van den Eerenbeemt om het voorwoord te schrijven. Daarin schreef ze …”Aan een agrarisch bedrijf ontkom je niet. Je kunt je niet onttrekken aan het feit dat je op een boerderij opgroeit en dat je familieleven zich daar afspeelt. Je bent er vaak sterker van geworden of je hebt er onder geleden. .. ..De gang van zaken in een agrarisch familiebedrijf is meer dan in welk bedrijf ook, dwingend aanwezig… Dat gaat in je bloed en in je genen zitten. ‘Eerst de koeien, dan de kinderen’, is een veel gehoorde uitspraak in agrarische gezinnen” . (Eerenbeemt, 2014)
Toen ik dit las schrok ik. ‘Eerst de koeien, dan de kinderen’? Wil ik dat in het voorwoord van ons boek hebben? Dat is te confronterend en veel te absoluut. Hoe langer ik er over nadacht hoe meer ik het er mee eens was. Ja, zo is het wel. En tegelijk voelt het ongemakkelijk, het kan immers worden opgevat als een beschuldiging aan boerenouders?
Inleiding
In drie artikelen beantwoord ik de vraag welke ondersteunende inzichten hulpverleners nodig hebben om boeren en tuinders en hun families adequaat bij te staan.
Deze inzichten hebben betrekking op het specifieke karakter van het boerenbestaan, dat wat van den Eerenbeemt de ‘dwingende aanwezigheid’ en de ‘onontkoombaarheid’ noemt, de bijzondere eigenschappen van het opgroeien in een boerengezin en het deel uitmaken van een agrarische familie.
Ik beperk me in de artikelen tot drie aspecten die mijn inziens cruciaal zijn: 1. Het ‘onontkoombare’ van het boerenberoep en de boerencultuur, ook wel aangeduid als ‘boeren is een levenswijze’ 2. de bijzondere aspecten van hechting en hechtingsrelaties in agrarische gezinnen en 3. de intergenerationele overdracht van materiële en immateriële gaven en lasten in agrarische families en de betekenis ervan voor gezins- en familierelaties en de interacties die er plaatsvinden.
In dit eerste artikel probeer ik te duiden wat de ‘onontkoombaarheid’ van het boerenberoep betekent. Dit aspect biedt een overkoepelend kader voor begrip van het bijzondere karakter van ‘hechting’ in agrarische gezinnen. In het tweede artikel formuleer ik dat zoekend omdat er voor zover ik weet nooit fundamenteel onderzoek is gedaan naar hechtingproblematiek in agrarische gezinnen. Wel naar hechting in niet-westerse agrarische en plattelandsfamilies. Ik sluit dat artikel dan af met een hypothese en met de aanbeveling dat hulpverleners attent zijn op signalen van het bijzondere karakter van hechting in boerengezinnen. In het derde artikel ga ik in op de bijzondere dynamiek van geven en ontvangen in agrarische familiebedrijven met de nadruk op de implicaties van bedrijfsoverdracht aan een van de kinderen. Daarbij steun ik in sterke mate op het werk van Iván Böszörményi- Nagy (Boszormenyi-Nagy, 1994)
Waarom zijn de ondersteunende inzichten nodig
Te vaak zie ik cliënten met weerstand tegen ‘de dokter’ . Dat kan zowel betrekking hebben op het onderkennen en laten behandelen van fysieke ongemakken en klachten als ook om psychische klachten. De psychische hulpverlening, van maatschappelijk werker en POH-GGZ tot psychiater zijn minder bekend en onbemind in de agrarische sector. In een artikel op LinkedIn getiteld ‘Boeren gaan niet naar de psychiater’ (Weerkamp J. , 2019) heb ik dat proberen te duiden. De bijzondere karakteristiek van het boeren- en tuindersberoep en de specifieke dynamiek van het agrarisch familiebedrijf worden door hulpverleners niet altijd onderkend en signalen die daarmee samenhangen worden mogelijk niet herkend, ondanks zorgvuldig en empathisch luisteren en onvoorwaardelijke aanvaarding. De informatierijkdom kan dan onvoldoende benut worden.
Op het artikel ‘Boeren gaan niet naar de psychiater’ werd gereageerd met instemming maar er waren ook reacties van hulpverleners die vonden dat boer “zich niet moeten aanstellen” en dat “ze gewone mensen zijn en geen bijzondere categorie”. Een hulpverlener kan uit de aard van zijn beroep iedereen ten dienste staan en begrijpen menen zij en daarvoor hoef je je niet helemaal in de achtergrond te verdiepen, zo was de teneur. Een artikel over outreachend werken door de GGZ-NoordHolland Noord in het Noordhollands Dagblad (Kaijer, 2020) was voor een GZ- psycholoog, overigens zelf gehuwd met een fruitteler, aanleiding tot het uiten van irritatie over boeren en tuinders die onaandachtig met hun eigen mentale gezondheid omgaan. Boeren en tuinders willen gesprekken met haar even snel in ‘koppiestijd’ 1 en mogen vooral geen beslag leggen op het werk dat moet gebeuren. Haar verzuchting was “als je in de regen loopt, moet je niet verbaasd zijn dat je nat wordt‘ en ‘dan moeten ze het ook zelf maar weten’. Een psychiater in Friesland daarentegen, sprekend tijdens een congres over suïcidepreventie in 2018, zegt het te kunnen billijken wanneer een boer een afspraak met haar een halve dag tevoren afzegt omdat hij gras moet inkuilen nu het weer er naar is. Zij is zelf boerendochter. Andere aanwezige hulpverleners zeggen dat ze dat niet zouden accepteren.
Bijzondere karakteristieken boerenberoep
De verstrengeling van persoon, beroep en bedrijf, de dwingende onontkoombaarheid van het boerenberoep, de betekenis van opgroeien op een boeren- of tuindersbedrijf en het gevoel dat daarmee annex is wordt niet altijd goed begrepen. Boeren en tuinders en hun gezinsgenoten vinden het ook lastig om het uit te leggen. In de documentaire ‘Het is een schone dag geweest” (Putter, 1993), zit de hoofdpersoon, vader de Putter, ’s ochtends vroeg in de keuken. Het is nog donker. De radio staat aan en hij draait een shaggie. Zojuist zijn de koeien opgehaald; de familie de Putter is aan het afbouwen. De stal is leeg en er hoeft vanaf vandaag niet meer gemolken te worden. Een ingrijpend en gedenkwaardig moment.
Zoon Jos de Putter, die de film over zijn ouders maakt, vraagt: “en hoe is dit nu voor jou persoonlijk pa?” Dan is het een hele tijd stil, vader trekt aan zijn sigaret. Eindelijk zegt hij: “Hoezo bedoel je persoonlijk jongen?” En dan is het weer een hele tijd stil. Vader voelt geen verschil tussen zichzelf en het bedrijf. Met de laatste koeien gaat er een stukje van hemzelf weg.
Gebiedende wijs
De Amerikaanse psycholoog én boer Michael Rosmann heeft de dwingende ononkoombaarheid verwoord in een construct: the Agrarian Imperative (Rosmann, 2010). De geslotenheid van mensen in de boerenwereld, het vertrouwen op eigen kracht en de afwijzing van afhankelijk zijn van anderen en ook de weerstand tegen dokters en hulpverleners én in ultieme gevallen, de bovengemiddelde prevalentie van zelfmoord onder boeren, verklaart hij vanuit dit construct.
In het kort wordt middels het concept duidelijk dat deze gedragingen genetisch ingeprent zijn. Daarvoor moeten we begrijpen dat de landbouw, te onderscheiden van de jagers- en verzamelaarssamenleving, ongeveer 10.000 jaar oud is. De overgang van de jagers- en verzamelaarssamenleving naar de agrarische samenleving, de neolithische revolutie, was een van de meest ingrijpende episodes sinds het ontstaan van de homo sapiens zo’n 300.000 jaar geleden. (Schaik & Michel, 2016) (Harari, 2019) Uit recent onderzoek blijkt dat al rond 4200 jaar voor Chr. koeien werden gehouden in de Alblasserwaard in Zuid Holland. (Kamjan, Gillis, Cakirlar, & Raemakers, 2020) Toen de mensen zich in plaats van steeds te verplaatsen om voedsel te verzamelen, gingen vestigen op een vaste plaats, op hun land, op hun boerderij, van planten zaden bewaarden en die weer uitzaaiden, en op die plek dieren gingen houden en vermeerderen, werd die plaats een levensvoorwaarde. En die moest met alles mogelijke inspanning verdedigd, beschermd en behouden worden. Dat is de ‘gebiedende wijs’, de Agrarian Imperative. De eigenschappen die verbonden zijn deze levenshouding zijn hard werken, doorzettingsvermogen, onverzettelijkheid, gehechtheid aan het land over de generaties heen. Altijd het land, het werk, het vee, het bedrijf eerst en de persoon op de laatste plaats. Persoon en beroep zijn geen gescheiden entiteiten, ze vallen samen. Deze eigenschappen zegt het construct The Agrarian Imperative, worden over generaties heen genetisch ingeprent. Boeren zijn veelal van generatie op generatie boer; de bedrijven, het land wordt binnen de familie overgedragen. Weliswaar trekken boeren noodgedwongen ook naar andere plaatsen, ze verhuizen en emigreren, maar wanneer het beroep van generatie op generatie in de familie wordt voortgezet, dan wordt het pakket aan genetische eigenschappen overgedragen. In de opvatting van Rosmann wordt dat versterkt door psychologische en culturele factoren. Opvoeding en disciplinering, het impliciet overdragen van verwachtingen dat de volgende generatie de boerderij zal voortzetten, ondersteunen en bekrachtigen de eigenschappen en de daarbij behorende houding en zelfbeeld van de boer. Schaamte en stigma over mislukken en verlies spelen een grote rol; zwijgzaamheid en zelfredzaamheid worden een categorale karaktertrek.
Kritiek op het construct van Rosmann is mogelijk en verwoord door Henry P. Cole die aan de psychologische, sociaal economische en culturele factoren een grotere rol toekent dan aan de genetische. (Cole, 2010) Het doorzettingsvermogen en de overige met the Agrarian Imperative verbonden eigenschappen en drijfveren onderkent hij wel, maar hij benadrukt dat mensen keuzes hebben en maken; zo onontkoombaar is het ook weer niet.
Het debat tussen Rosmann en Cole, die vooral veel veel overeenkomsten delen, lijkt te gaan over Nurture en Nature, maar daaraan is door Lisa Feldman Barrett overtuigend een eind gemaakt in haar beschrijving van de ontwikkeling van de menselijke hersenen: “This process, called cultural inheritance, is efficient and frugal because evolution doesn’t have to encode all our wiring instructions in genes. When it comes to the brain, simple disctinctions between nature versus nurture are alluring but not realistic. Your genes require a psysical and social environment…..” (Feldman Barrett, 2020) Genetische overdracht en culturele en psychologische invloeden gaan hand in hand.
Altijd doorgaan
De indringende betekenis van de the Agrarian Imperative is dat een boer koste wat het kost zal proberen zijn bedrijf overeind te houden, het verlies van bedrijf en beroep betekent dan ook veel meer dan het verliezen van werk. De identiteit is in het geding. Daarbij kan hij voorbij gaan aan zijn eigen fysieke en psychische behoeftes; zorg voor lichaam en geest komt ver na die voor ( behoud van) het land, de boerderij, het vee en het gezin. De aandacht voor zich zelf kan immers ten koste gaan van de zorg voor land en dier. Er is bovendien niet zomaar vervanging voorhanden. De door de geestelijke gezondheidzorg aanbevolen zelfzorg, rust en reflectie, soms vertaald naar ‘u moet eens rust en afstand nemen’ of ‘ik raad u aan yoga te gaan doen,”, doet in de beleving van de boer afbreuk aan zijn voortgaande plicht om de boerderij overeind te houden. Hedonisme is de boer al helemaal vreemd. De paradox is dat de boer tegelijkertijd ook heel goed weet, omdat hij dat weet voor het land en het vee, dat rust en verzorging noodzakelijk zijn. Voor zichzelf handelt hij er niet naar. Hij gaat niet naar de dokter, laat staan naar de psychiater en alles wat zich tussen die beiden aanbiedt. Tot het niet meer gaat en hij ultiem gefrustreerd wordt. Hij verliest het bedrijf en daarmee zichzelf. Zelfmoord als uitweg, zegt Rosmann, die als boer en psycholoog veel boeren bijstaat, is dan een optie en verklaart de prevalentie van het onevenredig grote aantal zelfmoorden onder boeren2. Lizzy van Leeuwen onderzocht dat voor het Nederlandse platteland en beschreef verontrustende signalen en ontwikkelingen (Leeuwen, 2014).
Vooruitgangscultuur en overlevingscultuur
Door de Engelse schrijver John Berger, die als participerend observator lange tijd tussen de boeren woonde, is overtuigend betoogd dat de boer zich staande moet houden tussen twee polen. (Berger, 1980) Allereerst is daar de overlevingscultuur, die nauw aansluit bij wat Rosmann beschrijft met the Agrarian Imperative en die de landbouw en de landbouwers beschrijft als overlevers die met de seizoenen, met geboorte , groei, bloei, verval en dood, met de cycli van het leven hun bestaan hebben. Daarnaast wordt de boer geconfronteerd met de vooruitgangscultuur die sinds de Verlichting en de Industriële Revolutie de “belofte van een betere toekomst” als motto en leidraad heeft en de boer drijft tot groei, “voor-uitgang”, ontwikkeling en concurrentie. De cyclus van de overlevingscultuur wordt in de vooruitgangscultuur een lineaire ont-wikkeling. Dat maakt hem verward; van binnen heeft hij weet van de cyclus van het leven en de buitenwereld dringt hem een, soms ook renderende, vooruitgangsfilosofie op, waarin hij de regie kwijt is. De reflex van altijd maar hard werken en doorgaan werkt in de vooruitgangscultuur niet meer.
Ambivalente gevoelens
Boeren geven soms uiting aan ambivalente gevoelens. Ze vragen zich af hoe autonoom ze zijn in een dwingende en overtuigende omgeving met dominante instituties. Wat kunnen ze zelf beslissen. Is de onvermijdelijkheid van de circulariteit van het leven overgenomen door de dwingendheid van economische principes en door maatschappelijke eisen, vertegenwoordigd door bovenliggende schakels in de keten en door de overheid? Kan ik daarmee leven door rationalisaties of kan ik het onaangename gevoel verdragen met behulp van cognitieve dissonantie? Of kan ik me daarvan losmaken en een min of meer onafhankelijke koers varen? Misschien geen dagelijkse vragen, maar vragen die op de achtergrond sluimeren en wakker gemaakt worden bij grote ingrijpende levensgebeurtenissen en breukmomenten. Als reflectief vermogen minder ontwikkeld is en ‘ gewoon doordoen’ het voor de hand liggende motto, dan staan ongemak, onrust en onbalans bij de achterdeur. Daar is aandacht voor nodig om weer op verhaal te komen.
Geen eenduidig verhaal
Berger en Rosmann beschrijven enkele basale kenmerken; grote lijnen met enkele dominante inzichten. De praktijk zal veel meer divers zijn; dé boer bestaat niet en zelfs in een klein land als Nederland is de variatie groot. Alleen het specifieke verhaal telt. Er zijn regionale – en generatie- verschillen, verschil in grondsoorten, land- en zeeprovincies en historische achtergrond. De mate van feodaliteit in het verleden, hoe noordelijker hoe minder, speelt een rol. Er zijn gebieden met van oudsher relatief grote gezinnen ( Oost- en Zuid Nederland – overwegend zandgronden) en met kleinere gezinnen ( op de klei in Groningen, Friesland en Zeeland) en gebieden waar de onderlinge betrokkenheid in gemeenschappen en buurten sterk is en daar waar dat minder en individualistischer is. Godsdienstige en politieke oriëntatie en opleiding doen er toe. Wichers onderscheidde in Nederland op grond van deze factoren 37 mentaliteitsgebieden; het maakt uit waar je wieg stond. (Wichers, 1965)
Met in achtneming van de diversiteit zijn de benaderingen van Rosmann en Berger plausibel en bieden een verklaring voor de bijzondere karakteristiek is van het boerenleven. En voor de sterke verbondenheid met de grond en voor het schijnbaar irrationele verschijnsel dat boeren tegen economische wetten in hun bedrijf voortzetten tot het echt niet meer kan.
Agrarische bedrijven zijn familiebedrijven
Een tweede belangrijke karakteristiek van het boerenberoep is dat bedrijven familiebedrijven zijn en in familieverband worden overgedragen. De sterke verbondenheid tussen familie en bedrijf, waarbij het familiesysteem domineert én botst met het bedrijfssysteem brengt een bijzondere dynamiek in het boerengezin en de boerenfamilie met zich mee. (Weerkamp&Zeinstra 2014)
Dit vraagstuk komt aan de orde in mijn derde artikel.
Samenvattend heb ik proberen duidelijk te maken dat het aannemelijk te maken valt dat het boerenleven unieke en specifieke karakteristieken kent met verregaande gevolgen voor het gedrag van boeren en hun familieleden, hun houding en zelfbeeld.
Deze specifieke karakteristieken hebben invloed op de wijze waarop hechtingsrelaties worden ontwikkeld waarbij het ontwikkelen van mentaliserend vermogen een bijzondere plaats inneemt. Deze aspecten werk ik uit in een tweede artikel.
In een derde artikel ga ik in op de specifieke dynamiek in agrarische familiebedrijven en op de intergenerationele overdracht.
Dit artikel dient als verklarend kader voor het begrijpen van de beide volgende.
1 ‘koppiestijd’ is een in West-Friesland gebezigde uitdrukking voor schafttijd. Vergelijkbaar met koffietijd.
2 In Nederland bestaat daarvoor geen gedegen statistiek. In diverse andere landen wel. In een factsheet van 113Zelfmoordpreventie en LTONederland wordt er wel op hoog percentage geduid, maar op de achterliggende statistische dataverzameling en –verwerking valt het nodige af te dingen. (113Zelfmoordpreventie, 2020)
Referenties
113Zelfmoordpreventie. (2020). Factsheet suïcidaliteit onder agrariërs. Opgeroepen op 2021, van www.113.nl: https://www.113.nl/professionals-en-organisaties/onderzoek
Berger, P. (1980). Pig earth. New York: Pantheon Books.
Boszormenyi-Nagy, I. (1994). Tussen geven en nemen. Over contextuele therapie. Haarlem: de Toorts.
Cole, H. (2010). Is there an agrarian imperative. Agromedicine, 76-86.
Dekkers, P. (2013). Bedrijfsovernamefaciliteiten in het licht van de agrarische sector. Tilburg University.
Eerenbeemt, E. M. (2014). Woord vooraf. In J. Weerkamp, Wat de boer niet zegt (pp. 5-6).
Deventer: Kluwer.
Feldman Barrett, L. (2020). Seven and a half lessons about the brain. London: Picador. Harari, Y. (2019). Sapiens. Amsterdam: Thomas Rap.
Kaijer, M. (2020, oktober 18). Taboe rond derpressie agrariërs. Noordhollands Dagblad.
Kamjan, S., Gillis, R., Cakirlar, C., & Raemakers, D. (2020). Specialized cattle farming in the Neolithic Rhine-Meuse Delta. Plos One, 1-22.
Leeuwen, L. v. (2014). De Hanebalken – zelfmoord op het platteland. Amsterdam: Atlas Contact. Putter, J. d. (Regisseur). (1993). Het is een schone dag geweest [Film].
Rosmann, M. (2010). The Agrarian Imperative. Journal of Agrimedicine, 71-75. Schaik, v. C., & Michel, K. (2016). Het oerboek van de mens. Balans.
Weerkamp, J. (2019, december). Boeren gaan niet naar de psychiater. Opgeroepen op 2021, van LinkedIn: https://www.linkedin.com/pulse/boeren-gaan-niet-naar-de-psychiater-johan- weerkamp/
Weerkamp, J. Z. (2014). Wat de boer niet zegt – Communicatie in agrarische familiebedrijven.
Deventer: Kluwer.
Wichers, A. (1965). De oude plattelandsbeschaving: een sociologische bewustwording van “overherigheid“. Van Gorcum.